Technisch moeilijk waren de etudes «Waldesrauschen» (Geruis van het bos) en «Gnomenreigen» (Ronde van de kabouters) laat in zijn carrière gecomponeerd, in een periode waarin men dergelijke virtuoze stukken niet verwachtte. Liszt componeerde ze namelijk in 1862 in Rome en ze waren bestemd voor de Große theoretisch-praktische Klavierschule (Grote theoretisch-praktische pianomethode) van Siegmund Lebert en Ludwig Stark. Daarmee kwam hij een lang beloofde toezegging na. Liszt was intussen werkzaam als leraar binnen een grote gemeenschap van leerlingen. Hij droeg deze twee etudes, die ook buiten deze methode in 1863 verschenen, op aan zijn briljante en getalenteerde leerling Dionys Pruckner, die ze, net als andere leerlingen van Liszt, vaak in concerten uitvoerde.