« Méandres » berust op een vreemde cadensbeweging, met een majeur-mineur ambiguïteit, die drie keer wordt getransponeerd over verschillende sequenties. In elk van deze vindt de frase zijn weg door tussen de akkoorden te slingeren, eerst als een contemplatieve improvisatie die de brede krommen van de harmonie volgt. Vervolgens versnelt de stroom, het harmonische ritme voert de frase, altijd vloeiend, naar een snellere beweging. De melodielijn vormt daarna een snelle doorgang die ons naar de laatste sequentie voert, waar melodie, harmonie en ritme slechts één enkele stroom vormen.