Net als de ouverture Hamlet, die ongeveer uit dezelfde tijd stamt, richt Tsjaikovski's 5e symfonie, gecomponeerd in 1888, zich op de existentiële menselijke vraag: Zijn of niet zijn? Overwinning op het lot of overwinning van het lot? De per aspera ad astra dramaturgie die ten grondslag ligt aan de symfonie culmineert in triomfantelijke zekerheid. Als Tsjaikovski aanvankelijk euforisch was, overviel hem na het dirigeren van de première in Sint-Petersburg ernstige zelftwijfel. Deze twijfels leidden aantoonbaar tot interpretatieve wijzigingen voor de uitvoering in Hamburg in 1889, waaronder een inkorting van het slotdeel. Pas met de uiterst positieve reactie op deze uitvoering verdwenen zijn twijfels. Desondanks heeft Tsjaikovski zelf de 5e symfonie nooit meer gedirigeerd. Pas postuum werd het werk door de inzet van Arthur Nikisch in het repertoire opgenomen. De tekstkritiek van de nieuwe editie houdt naast het autograaf en de eerste editie ook rekening met de orkestpartijen van de eerste editie, samen met de pianobewerking die Sergej Taneyev van het autograaf maakte. Naast het grondig verduidelijken van dynamiek en articulatie, corrigeerde de bronnenvergelijking ook vele fouten en loste problematische passages op, zoals bijvoorbeeld de trombone-inzet in maat 372 van het slotdeel. Voor het eerst is bovendien rekening gehouden met de twijfels van de componist over zijn werk en de ambiguïteiten ervan, die in de geschiedenis van uitvoering en ontvangst vaak met succes werden onderdrukt. Tsjaikovski's dirigentenexemplaar is helaas verloren gegaan, waardoor zijn wijzigingen voor de uitvoering in Hamburg niet precies bekend zijn. Ze zijn alleen indirect overgeleverd via opmerkingen die Willem Mengelberg aan het nageslacht heeft nagelaten, waarvoor hij kon putten uit Tsjaikovski's dirigentenscore en mondelinge verwijzingen van de broer van de componist, Modest. Dus wie zich in de toekomst serieus met de zekerheden van het werk wil bezighouden, zal ook met de onzekerheden ervan rekening moeten houden.