Iedereen die het orgelspel volgens deze methode wil leren, moet al over een zekere pianotechniek beschikken. De pedaaloefeningen aan het begin van dit deel zijn fundamenteel. Ze moeten in alle aangegeven toonsoorten worden uitgevoerd en het tempo moet geleidelijk worden verhoogd. De structuur van de eigenlijke methode wordt bepaald door de toenemende polyfonie van de composities: stukken met twee stemmen worden gevolgd door stukken met drie en meerdere stemmen. De studie van strenge composities door hun polyfone opzet, en het aan te leren toepassen van levendigheid in het leiden van de stemmen, gebaseerd op kennis van vorm en architectuur, bieden ons het perspectief voor een nauwkeurige interpretatie van polyfone muziek, in het bijzonder de fuga. De verschillende mogelijkheden van registreren – gekleurd spel, solistisch spel, plein jeu – worden getoond, met hun bijzonderheden betreffende stijl, aan de hand van de belangrijkste muzikale vormen. De vooruitgang die in deze methode wordt geboekt, verloopt als het ware kronkelig, in die zin dat men vaak terugkeert, in tegenstelling tot de bijzonderheden van stijl en vorm, naar eerder bestudeerde passages om deze met meer zekerheid of soepelheid uit te voeren. Voor de beginnende organist is het van doorslaggevend belang dat hij, vanuit muzikaal en geestelijk oogpunt, het emancipatieproces van orgelmuziek ten opzichte van vocale muziek voelt. Zo zal hij het pad volgen dat de orgelmuziek door de eeuwen heen heeft afgelegd en zal hij een zodanig niveau van perfectie bereiken dat hij in staat zal zijn om op zijn instrument op een werkelijk artistieke wijze oude en moderne werken te interpreteren, in het bijzonder de onvergelijkbare kunst van Johann Sebastian Bach.